Skip to content

Studie- en Thesistips > 3. Onderzoeksmethoden Thesis

Voorbeeld methode Thesis

Thesistips Alle onderwerpen

Hieronder vind je eerst een voorbeeld van het Methodehoofdstuk uit een masterthesis in de klinische psychologie, ten tweede een Engelstalig voorbeeld van de methode(methoden) en ten derde een voorbeeld van een bachelorthesis in communicatie. Zorg ervoor dat u geen onderdelen kopieert vanwege plagiaat , maar je kunt dit uiteraard gebruiken als inspiratie voor je Thesis en mocht je hier vragen over hebben, dan kun je altijd contact met ons opnemen. Klik hier voor een voorbeeld van de methodologie van een masterproef in bedrijfskunde

Wil je graag ondersteuning bij het schrijven van de werkwijze van je Thesis?

1. Voorbeeld Methode (WO, Master) klinische psychologie

Proefpersonen

De proefpersonen waren 70 eerste- en tweedejaars psychologiestudenten van de Erasmus Universiteit Rotterdam in het Erasmus Behavioural Lab (EBL). Alle proefpersonen kregen 1 vakuur als dank voor hun deelname aan het onderzoek. Aan het onderzoek namen 59 vrouwen en 11 mannen deel. De leeftijd varieerde van 17 tot 37 jaar, met een gemiddelde van 21 jaar. De ondergrens van 17 jaar werd gekozen om ervoor te zorgen dat alle proefpersonen de verbale tussentaak begrepen. Het merendeel van de proefpersonen (N=56) was van België afkomst en slechts 14 proefpersonen hadden een andere herkomst. Zij hebben zich van december 2011 tot en met maart 2012 allemaal online aangemeld voor het onderzoek via Psyweb. Een uitsluitingscriterium was dat de proefpersoon de film ”The Pursuit of Happyness” al had gezien. De vier condities bestonden elk uit 17 of 18 personen en de proefpersonen werden willekeurig toegewezen aan een van de condities. Het minimum aantal proefpersonen was gebaseerd op het soortgelijke onderzoek van Holmes et al. (2009). In het onderzoek van Holmes werd het aantal flashbacks gemeten na het spelen van Tetris. De effectgrootte van het aantal flashbacks was in dit onderzoek 0,95. Uitgaande van een power van 0,8 moest het aantal proefpersonen per conditie in dit onderzoek minimaal vijftien zijn.

Ontwerp

Afhankelijke variabelen = score PA en NA op tijdstip 1, 2 en 3 (binnen variabelen), aantal herinnerde centrale en perifere details (nominaal met 3 niveaus: centraal, perifeer en twijfel).

Onafhankelijk tussen onderwerpvariabelen = Versie (Tetris of niet), Film (positief of negatief).

Er zijn dus twee onafhankelijke tussen-proefpersonenvariabelen, elk met twee niveaus. Er zijn in totaal vier groepen binnen het experiment; positieve emoties uit de controlegroep, positieve emoties uit de Tetris-groep, negatieve emoties uit de controlegroep en negatieve emoties uit de Tetris-groep.

Materialen en prikkels

Het hele experiment is ontworpen in het Eprime 2.0 Professional-programma.

Videoclips

Allereerst werd er gebruik gemaakt van een positieve en een negatieve video. Proefpersonen moesten hiervoor een koptelefoon opzetten en bij iedereen stond het geluidsvolume standaard ingesteld. Er werd om verschillende redenen gekozen voor een film als emotionele stimulus. Allereerst is het kijken naar stukjes film iets wat veel mensen vaak doen. Bovendien kan het gebruik van filmfragmenten een context creëren waarin een emotionele reactie zich beter kan ontwikkelen dan alleen het lezen van een verhaal of het luisteren naar een verhaal. Bovendien worden op deze manier de emotionele stimuli consistent gehouden tussen proefpersonen, vergeleken met onderzoeken die herinneringen van de proefpersonen zelf gebruiken. Veel onderzoeken hebben aangetoond dat het mogelijk is om in het laboratorium emoties op te wekken door naar een film te kijken (Gross & Levenson, 1997, Ekman, Davidson, Friesen, Saron & Senulis 1990). Er is voor gekozen om in dit onderzoek fragmenten uit de film ”The Pursuit of Happyness” te gebruiken. Deze film bevat zowel positieve als negatieve emotionele fragmenten, die beide ongeveer dezelfde emotionele intensiteit bevatten. Op deze manier werden beide omstandigheden zo consistent mogelijk gehouden. De fragmenten waren in het België ondertiteld en elke conditie (positief of negatief) bestond uit twee afzonderlijke filmfragmenten met een totale duur van ongeveer 15 minuten. Daarnaast zal er vóór beide fragmenten een inleiding beschikbaar zijn, zodat proefpersonen weten waar de film over gaat. In de positieve emotievideo zagen de proefpersonen het volgende (zie bijlage 1): Chris is een alleenstaande vader en heeft een sollicitatiegesprek om als stagiair aan de slag te gaan en uiteindelijk effectenmakelaar te worden. Dan proberen Chris en zijn zoon in een daklozenopvang terecht te komen (hij heeft geen geld omdat de stage onbetaald is). Na dit fragment lezen de proefpersonen dat Chris de stage heeft gekregen en vervolgens wordt het laatste fragment getoond. Dit fragment laat zien hoe Chris en zijn zoon eerst gedwongen samen moeten slapen in een daklozenopvangcentrum. In de slotscène vraagt de baas van Chris hem om naar zijn kantoor te komen en krijgt hij een droombaan aangeboden; een baan als effectenmakelaar en Chris kan daardoor weer goed voor zijn zoon zorgen. Vervolgens verlaat hij het kantoor met tranen van vreugde en klapt in zijn handen voor zijn overwinning. In het laatste deel zien de proefpersonen dat alles goed is afgelopen met Chris en zijn zoon en dat hij zelfs een deal van een miljoen dollar heeft gesloten.

In de negatieve emotievideo zagen de proefpersonen het volgende (zie bijlage 2): aan het begin van het fragment is te zien hoe Chris wanhopig en tevergeefs zijn botscanner probeert te verkopen. Chris is verkoper van botscanners, maar dit gaat niet goed. Wanneer Chris terugkeert naar het motel, vindt hij al zijn spullen buiten de deur en ziet dat de slotcode is gewijzigd. De zoon van Chris is erg boos en verdrietig. Chris is dakloos en hij en mijn zoon proberen een slaapplaats te vinden. Ze belanden in het herentoilet van een metrostation en Chris begint te huilen. De volgende nacht proberen ze een plek te bemachtigen in een opvangcentrum en deze plek is al vol voordat Chris en zijn zoon naar binnen mogen. Op dat moment krijgt Chris buiten ruzie in de rij met een andere dakloze man. De clips eindigen met Chris en zijn zoon die ronddwalen en geen slaapplaats vinden. Uiteindelijk koopt Chris een kaartje voor de metro en brengen ze daar de nacht door.

Emoties meten: PANAS

De test die wordt gebruikt om de emotionaliteit van de ervaren positieve en negatieve emoties te meten, is het Positive and Negative Affect Schedule (PANAS) (Watson, Clark & Tellegan, 1998). Dit is een korte vragenlijst bestaande uit twintig items, waarvan er tien positief (PA) en tien negatief (NA) zijn. Een hoge PA wordt gekenmerkt door een staat van plezier, concentratie en energie, terwijl een lage PA staat voor vermoeidheid en verdriet. Een hoge NA wordt beschreven door verschillende aversieve stemmingen zoals angst en woede, terwijl een lage NA staat voor vrede en rust. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een veelgebruikte, geldige België vertaling van de PANAS met goede psychometrische eigenschappen (Engelen, de Peuter, Victoir, van Diest & van den Bergh, 2006). De België PANAS is een betrouwbare vragenlijst: voor de NA-schaal is de Cronbach alpha .85 en voor de PA-schaal is de Cronbach alpha .79. Met de PANAS zijn de volgende positieve emoties (PA) gemeten: actief, attent, vastberaden, geïnspireerd, alert, trots, enthousiast, sterk en uitbundig. Daarnaast zijn de volgende negatieve emoties (NA) gemeten: bang, rusteloos, nerveus, beschaamd, prikkelbaar, vijandig, angstig, schuldig, van streek, van streek. De volgorde waarin deze emoties werden gepresenteerd was altijd anders. De emotionaliteit van al deze emoties is bepaald op de ‘visueel analoge schaal’ (VAS). De VAS varieert van 0 (helemaal niet) tot 100 (heel erg) op een horizontale lijn op het scherm. De respondent klikte op het antwoord tussen de twee uiteinden van de regel. De VAS is een betrouwbare, valide en veelgebruikte methode voor het meten van veranderingen in gevoel (Wewers & Lowe, 2007). De breedte van de VAS in dit onderzoek was meer dan 100 millimeter, omdat uit onderzoek is gebleken dat er meer foutvariantie is als de lijn korter is dan 100 millimeter (Revill, Robinson, Rosen & Hogg, 1976). Daarnaast zijn bij de eerste meting de leeftijd, het geslacht en de etniciteit van alle proefpersonen geregistreerd.

Tussenliggende taak

Onder alle omstandigheden werd gebruik gemaakt van een tussentaak van ongeveer twintig minuten. Dit is ook in soortgelijke onderzoeken gedaan (Holmes et al., 2009). De tussentaak was een taak waarbij proefpersonen het laatste woord van een zin moesten afmaken.

Interventie taak

De proefpersonen in de Tetris-conditie moesten acht minuten lang het computerspel ‘Tetris’ spelen. Het niveau mochten ze zelf kiezen (van 1 t/m 10). In het soortgelijke onderzoek van Holmes et al. (2009) speelden de proefpersonen ook acht minuten Tetris. In dit onderzoek werd de Tetris N-Box (2009)-versie gebruikt. Tetris is een visueel-ruimtelijke taak waarbij de proefpersoon zich vooral bezighoudt met het vormen van mentale beelden en het uitvoeren van mentale rotatie tijdens het spelen.

Geheugen taak

De laatste taak van het experiment was het benoemen van tien details die de proefpersonen zich konden herinneren van de video die ze aan het begin van het experiment zagen. De proefpersonen kregen in Eprime de volgende instructie: Denk eens terug aan de 2 fragmenten uit de film die je aan het begin van dit experiment hebt gezien. Noem 10 details die als eerste in je opkomen. De details werden vervolgens door zowel de onderzoeker zelf als door een deskundige gecodeerd als centraal of perifeer. Een detail wordt als centraal geclassificeerd als het niet kan worden weggelaten zonder de inhoud van de video aanzienlijk te veranderen. Centrale details hebben te maken met het evenement zelf. Alle andere details werden geclassificeerd als perifeer. Deze details kunnen worden weggelaten en de inhoud van de video blijft hetzelfde.

Procedure

Figuur 1. Flowchart van de vier condities binnen het experiment

De proefpersonen zijn allen getest in een ruimte van het Erasmus Behavioral Lab achter een computer. Alle proefpersonen die zich via Psyweb hadden aangemeld, hadden hiermee automatisch toestemming gegeven voor deelname aan het onderzoek. Proefpersonen die op een andere manier zijn binnengekomen, moesten allereerst een uitgeprint formulier ondertekenen (‘informed consent’-formulier), waarmee zij toestemming gaven om deel te nemen aan het onderzoek.

De proefpersonen zijn willekeurig in één van de vier condities terechtkomen. Alle proefpersonen hebben het onderzoek doorlopen en voltooid. Voorafgaand aan het onderzoek werd er altijd eerst een korte introductie gegeven en aangegeven dat de proefleider altijd aanwezig is voor eventuele vragen. Tevens werd de proefpersoon verteld dat hij of zij de koptelefoon op moest zetten. De proefleider startte het experiment in E-prime en de proefpersoon doorliep vervolgens het gehele experiment zelfstandig.

Allereerst werd de PANAS in zijn geheel (20 items) afgenomen. Er is gevraagd naar hoe zij zich op dat moment voelden en proefpersonen konden voor alle emoties op de VAS van 0 tot 100 een antwoord geven. Op deze manier is er een baseline meting van de emoties verkregen. Vervolgens keken alle proefpersonen naar de 15 minuten durende positieve of negatieve filmfragmenten. Direct na het bekijken van de fragmenten waren proefpersonen twintig minuten bezig met een tussentaak; het invullen van een ontbrekend woord in een zin. De zinnen werden willekeurig aangeboden en de proefpersonen kregen geen feedback op hun resultaten. De tussentaak werd gebruikt om proefpersonen gedurende deze tijd niet na te laten denken over het filmpje. Bovendien toonde Isan (1984) aan dat positieve en negatieve emoties ruim 15 tot 20 minuten van kracht blijven. Dit houdt in dat proefpersonen nog teveel in een blije of negatieve stemming zijn en een logisch gevolg zou kunnen zijn een verhoogde score op de PANAS door de ervaren stemming op dat moment. Als de PANAS dus direct na het zien van het filmpje werd afgenomen, was er nog teveel invloed van de stemming door het bekijken van het filmpje. Hierdoor zou deze PANAS score niet te vergelijken zijn met de PANAS score die wordt afgenomen na het spelen van Tetris/ het staren naar een leeg scherm.

Na de tussentaak werd de PANAS opnieuw in zijn geheel afgenomen. Er werd hier gemeten hoe de proefpersoon op de verschillende emoties van de PANAS scoren terugdenkend aan het filmpje. Na het invullen van deze vragen ging de proefpersoon ofwel Tetris spelen ofwel staren naar een leeg scherm gedurende acht minuten. Alvorens er met Tetris werd gestart, kreeg iedere proefpersoon op het beeldscherm van het programma een korte instructie te lezen. In deze instructie werd vermeld dat de proefpersoon Tetris moest gaan spelen en dat het de bedoeling was om gedurende het spelen steeds terug te blijven denken aan de filmpjes die zij aan het begin van het experiment hebben gezien. De proefpersoon mocht zelf een keuze maken bij welk niveau (één t/m tien) zij met Tetris wilde starten. Er werd door de proefleider verteld welke knoppen ze konden gebruiken bij Tetris. Bovendien kreeg iedere proefpersoon de instructie om door te blijven spelen totdat de proefleider het laatste deel van het experiment op kwam starten.

In de andere conditie staarde de proefpersoon naar een leeg wit scherm voor acht minuten. Op het lege witte scherm waren acht rode blokjes te zien en wanneer er een minuut voorbij was, ging er één blokje af. Op deze manier was het voor de proefpersoon duidelijk hoe lang er nog naar het lege scherm moest worden gestaard. Van tevoren werd er geïnstrueerd (op het beeldscherm) dat het de bedoeling is om gedurende de taak aan het filmpje te blijven denken. In vergelijkbare onderzoeken naar EMDR (Gunter & Bodner, 2008) werden namelijk alleen effecten gevonden als proefpersonen de beelden in gedachten hielden. Direct na het spelen van Tetris of het staren naar het scherm werd bij alle proefpersonen nogmaals de PANAS in zijn geheel afgenomen. Als laatste werd de geheugentaak afgenomen waarbij aan alle proefpersonen op het beedscherm werd geïnstrueerd om de tien details die als eerste in hen opkwamen in te typen.

Hypotheses en statistische analyses

De gegevens zijn geanalyseerd met behulp van verschillende analyses in SPSS. De resultaten hiervan zijn te lezen in hoofdstuk drie. Hieronder volgen de randomisatiecheck, check op geslachtsverschillen en de centrale hypotheses samen met een beschrijving van de gekozen analyses:

Randomisatiecheck: De vier verschillende condities verschillen niet van elkaar op de PA en NA scores voorafgaand aan het kijken naar de film
Deze randomisatiecheck is een check om zeker van te zijn dat de groepen op voorhand niet van elkaar verschillen. Hierdoor kan er worden gekeken of de randomisatie ervoor heeft gezorgd dat iedereen willekeurig aan een groep is toegewezen en daardoor de scores tussen de groepen nagenoeg hetzelfde zullen zijn. Dit is getest met een MANOVA en deze test kijkt naar de multivariate gemiddelden van groepen. De onafhankelijke variabelen zijn groep (Tetris/ controlegroep) en soort film (positief/ negatief) en de afhankelijke variabelen de score op de PA en NA baseline meting.

Check voor geslachtsverschillen:Mannen scoren lager op de NA meting en hoger op de PA meting.
Deze check is gebaseerd op de significante geslachtsverschillen die zijn aangetoond in verschillende onderzoeken naar de PANAS en tevens ook in de België versie (Engelen et al. 2006). De tweede hypothese is getest met de t toets voor onafhankelijke steekproeven met als onafhankelijke variabele geslacht en als afhankelijke variabelen de PA en NA baseline metingen.

H1: Het kijken naar filmfragmenten zorgt ervoor dat de emoties veranderen. Wanneer de proefpersoon een positief filmpje heeft bekeken, zullen de scores ten opzichte van de baseline meting op de PA omhoog zijn gegaan en de score op de NA omlaag gegaan. Wanneer de proefpersoon echter een negatief filmpje heeft bekeken, is dit effect precies omgekeerd.
De eerste hypothese wordt onderzocht om te kijken of de film het juiste effect heeft gehad in dit onderzoek. De verwachting is dat na het zien van de positieve film proefpersonen hoger scores op de positieve items en lager op de negatieve items. Bij het zien van een negatieve film is de verwachting omgekeerd. Bovendien wordt er verwacht dat de effectgrootte van de negatieve film groter is dan van de positieve film. Dit is in eerdere onderzoeken naar de manipulatie van mood inducties met behulp van films al meerdere malen aangetoond (Westermann, Spies, Stahl & Hesse, 1996).
H2: Bij de proefpersonen in de Tetris conditie zullen de emoties vervlakken: zowel de NA als ook de PA scores zullen lager uitvallen voor proefpersonen in de Tetris groep vergeleken met proefpersonen in de controlegroep.

Bij de tweede hypothese wordt verwacht dat de emoties van proefpersonen die Tetris hebben gespeeld worden afgevlakt. De tweede en derde onderzoeksvraag zijn geanalyseerd met tweemaal een repeated measures analyse (één voor de positieve conditie en één voor de negatieve conditie), waarbij de verwachting is dat er een significant interactie-effect zal zijn tussen tijd en conditie. De twee groepen beginnen gelijk op de PANAS omdat er is gerandomiseerd en zullen naar verwachting daarna uit elkaar gaan lopen zoals beschreven in de theoretische onderbouwing.
Er is bij alle bovenstaande analyses voldaan aan de drie assumpties voor het uitvoeren van een ANOVA toets. Allereerst is er sprake van normaliteit van de afhankelijke variabele, aangezien er 70 proefpersonen in dit onderzoek hebben geparticipeerd. Op de tweede plaats waren alle observaties geheel onafhankelijk: de proefleider kende de proefpersonen niet en de proefpersonen maakten het onderzoek allemaal apart van elkaar. Op de derde plaats moeten er gelijke varianties binnen de groepen zijn. Het is het niet erg als deze assumptie wordt geschonden, omdat de groepsgrootte in dit experiment voor alle groepen gelijk zijn.

Check voor de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: mate van overeenstemming van de details coderingen als perifeer, centraal of twijfel.
De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is beoordeeld met behulp van Cohen Kappa. Zowel de onderzoeker zelf als een onafhankelijke tweede onderzoeker hebben alle antwoorden (details) van de proefpersonen geclassificeerd als centraal, perifeer of twijfel. Hierbij zijn de antwoorden van de proefpersonen in een apart bestand gerandomiseerd, zodat de onderzoekers niet wisten welk antwoord bij welke proefpersoon hoorde. Als ondermaat voor Cohen Kappa zal 0.6 worden aangehouden.

H3: De soort film die is bekeken heeft invloed op het herinneren van perifere en centrale details. Proefpersonen in de negatieve film conditie herinneren zich meer centrale details en proefpersonen in de positieve conditie herinneren zich meer perifere details.

Deze derde hypothese is getoetst met een multilevel logistische regressie analyse. Hiervoor zijn twee belangrijke redenen aan te wijzen. Ten eerste is de afhankelijke variabele multinominaal (perifeer, centraal of onduidelijk). De onafhankelijke variabele blijft hetzelfde, namelijk soort film (positief, negatief) en conditie (tetris/ controle). Ten tweede is de ANOVA assumptie van onafhankelijke observaties geschonden want iedere proefpersoon heeft meerdere (tien) waardes. Hierdoor moet er dus in de analyse rekening worden gehouden met de verschillende waardes van de proefpersoon zelf. Om deze twee redenen moet er worden gekozen voor een multilevel regressie analyse. In de multilevel regressie analyse is ervoor gekozen om de scores van de onderzoeker zelf mee te nemen in de analyse. Het nadeel hiervan is dat er minder power zal zijn omdat de scores niet geheel betrouwbaar zijn. Het was ook mogelijk om van alle antwoorden waar er een verschil in mening was tussen beide onderzoekers te coderen als onduidelijk, echter is het gevolg hiervan dat er ook minder power zal zijn omdat een deel van de data wegvalt.

2. Voorbeeldmethoden (WO-master, klinische psychologie, Engels)

Steekproef 

De steekproef van dit onderzoek bestaat uit 119 volwassen verdachten, verdacht van een misdrijf in 2008, van wie de dossiers zijn onderzocht om relevante informatie te verzamelen over hun achtergrond, recidive, verslavingsverleden en misdaadkenmerken. Van de aanvankelijke 140 waren er 21 gevallen waarin dossiers ontbraken of onvolledig waren. Deze gevallen moesten worden uitgesloten omdat het aantal ontbrekende cellen in het geval te hoog was. De totale steekproef van 119 verdachten bleef over. Een overzicht van de steekproefkenmerken is te vinden in tabel 3. De cases zijn afkomstig uit verschillende wijken in België, waarvan het merendeel uit de stad Rotterdam. De steekproef bestaat grotendeels uit mannen (95%), hetgeen te verwachten is bij een steekproef van vermoedelijke delinquenten, maar het percentage volwassen vrouwen is met 5% kleiner vergeleken met de België verdachtenpopulatie die doorgaans in de orde van grootte ligt van 5%. 12-16%; Zo vormden vrouwen in 2012 14% van de verdachten (CBS, 2014). Het merendeel van de steekproef is tussen de 18 en 35 jaar oud, en de gemiddelde leeftijd is 33,3 jaar (SD= 11,4) op het moment van het misdrijf. De verdeling van leeftijdsgroepen is vergelijkbaar met die van de België verdachtenpopulatie (CBS, 2014). Van de overgrote meerderheid (80,8%) is bekend dat zij een misdrijf pleegt vóór het misdrijf waarvan zij/hij momenteel wordt verdacht. Van alle verdachten staat 30,8% geregistreerd in het Forensisch Register Informatie Systeem (FRIS), wat betekent dat zij ofwel in aanmerking kwamen voor een FMHA (psychologisch, psychiatrisch, klinisch of multidisciplinair), ofwel dat er om een consult bij het NIFP werd gevraagd. Wat betreft het soort misdrijven is de verdeling enigszins vergelijkbaar met de België verdachtenpopulatie van 2013 (CBS, 2014). Het percentage Kapitaal- en Winstmisdrijven (22,5%) en Geweld 1 (4,2%) is in deze steekproef kleiner dan in de België verdachtenpopulatie in 2013 (respectievelijk 43,5%, 16%), en het percentage Leven (7,5%) en Zedendelicten (39,2%) zijn hoger dan het percentage verdachten in de België populatie in 2013 (resp. 1,1%, 1,5%) volgens het België Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie (WODC, 2015).

Procedure

De 119 verdachten zijn geselecteerd door middel van een willekeurige selectie uit strafdossiers die deel uitmaken van een database van de reclassering van België. De steekproef is afkomstig uit de volgende wijken in België: Almelo, Arnhem, Den Bosch, Den Haag, Rotterdam en Zutphen. De keuze voor deze wijken is gemaakt met als doel een afspiegeling te krijgen van de landelijke bevolking. Verder werd rekening gehouden met de mate van verstedelijking, samen met de deelname aan mogelijke andere projecten (Buisman, Uyterlinde, & Kordelaar, 2010). Alle zaken zijn onderzocht aan de hand van twee documenten uit het strafdossier: het rapport van het reclasseringsonderzoek naar het huidige misdrijf gepleegd in 2008, en het strafregister. In het reclasseringsrapport wordt achtergrondinformatie gegeven over de verdachte, de delictkenmerken en de verslavingszorggeschiedenis. Het strafregister gaf informatie over de recidive tot aan het misdrijf in 2008. Nadat alle kenmerken van de zaak in de dataset van SPSS waren ingevoerd, ontving en invoerde de auteur informatie over de uitkomstvariabele: of er wel of niet sprake is geweest van een FMHA in het volgende jaar tot najaar 2014.

Ontwerp

Het totaal aantal zaken dat willekeurig uit de reclasseringsdatabase werd geselecteerd, werd eerst in twee groepen verdeeld, met elk een specifieke aandoening; een groep verdachten die een FMHA heeft gehad en een andere groep die dat niet heeft gehad. De onderzoeker die de documenten onderzocht om de variabelen te scoren, was pas op de hoogte van de toestand van de gevallen nadat alle andere gegevens waren ingevoerd, waardoor het een blinde proef was. Er zijn cases uit 2008 bestudeerd en in een later stadium tot nu toe is onderzocht of kenmerken (onafhankelijke variabelen) correleren met een FMHA (uitkomst-/afhankelijke variabele). Dit maakt het een retrospectief onderzoek omdat er terug in de tijd is gekeken en de uitkomstvariabele al heeft plaatsgevonden voordat dit onderzoek werd gestart (Salkind, 2010).

Analyse

Het verkrijgen van een FMHA in een later stadium werd getest aan de hand van twee variabelen: a) geregistreerd zijn in het Forensisch Registratie- en Informatiesysteem (FRIS), wat betekent dat ze ofwel gekwalificeerd waren voor een FMHA (psychologische, psychiatrische, klinische of gecombineerde) ), of er is om een consultatie van een professional in de geestelijke gezondheidszorg gevraagd, b) nadat ze een FMHA ja of nee hebben gekregen, wat impliceert dat ze een psychologische, psychiatrische, klinische of gecombineerde beoordeling hebben gekregen.

Om een uitgebreid beeld te krijgen van mogelijke profielen in de steekproef is bij de analyses gebruik gemaakt van twee verschillende subgroepen: 1) alle verdachten (N=119), en 2) degenen die in de FRIS stonden geregistreerd (N=36). De tweede subgroep, degenen die in de FRIS zijn geregistreerd, zal de meest representatieve steekproef zijn van degene die Buisman et al. gebruikt; verdachten die een FMHA hebben gehad (persoonlijke communicatie, 22 september 2014). Het testen welke profielen uit deze tweede steekproef voorkomen, omvat zowel de eerste als de tweede hypothese. Wanneer blijkt dat in deze subgroep vergelijkbare profielen voorkomen als Buisman et al. gevonden, bevestigt het zowel de eerste als de tweede hypothese.

De eerste hypothese werd getest via Clusteranalyse in SPSS. Deze Clusteranalyse is gedaan op basis van de drie factoren ‘Achtergrond’, ‘Recidive/verslaving’ en ‘Delictkenmerken’. De profielen die verschenen, werden beschreven op basis van de variabelen gepresenteerd in tabel 1. Alle gevallen werden handmatig geclassificeerd volgens de profielen van Buisman et al. (persoonlijke mededeling, 22 september 2014). Elk geval kan worden geclassificeerd onder een van de profielen, geen profiel of binnen een bereik van een van de profielen. Deze variabele werd gebruikt om de profielen te vergelijken met de vier profielen van Buisman et al. door gebruik te maken van de Chi-kwadraattest van onafhankelijkheid.

De tweede hypothese werd getest door de Chi-Square Tests of Independence. Alle profielen werden samen met de twee uitkomstvariabelen in analyse gebracht om waarschijnlijke relaties te onderzoeken. Daarnaast worden de profielen die uit de tweede subgroep (die in FRIS) naar voren komen, vergeleken met die van Buisman et al. met behulp van de handmatig geclassificeerde variabele van de vier profielen in een Chi-kwadraattest voor onafhankelijkheid. Er is voor deze niet-parametrische test gekozen omdat bijna alle variabelen nominaal of ordinaal zijn (Pallant, 2007).

3. Voorbeeld Methode (WO, bachelor) communicatie

Design

Door middel van een experiment zijn er voor dit onderzoek data verzameld. Er is gekozen voor het uitvoeren van een experiment omdat de experimentele methode de enige methode is waarmee causaliteit tussen narratieven, transportatie, zelfeffectiviteit en de intentie kan worden aangetoond. Er is gebruikgemaakt van een posttest-only between-subjects experimenteel design met twee condities. In het experiment is een vergelijking gemaakt tussen een experimentele conditie, die het narratief te lezen kreeg en een controleconditie, die een informatieve tekst zonder persoonlijke ervaring te lezen kreeg. De proefpersonen zijn gerandomiseerd toegewezen aan de verschillende condities.

Stimulusmateriaal

De experimentele conditie kreeg een narratief te lezen dat geschreven was vanuit een vrouwelijk persoon. De reden hiervoor is dat onderzoek heeft aangetoond dat wanneer het narratief vanuit een vrouw is geschreven, dit een groter effect heeft op zowel mannelijke als vrouwelijke proefpersonen (Dearborn, Panzer, Burleson, Hornung, Waite, & Into, 2006). De betreffende vrouw in het narratief vertelde over haar ervaringen wat betreft het voldoen aan de NNGB en welke positieve effecten dit op haar leven heeft gehad. De proefpersonen kregen één van de twee narratieven te lezen: één narratief was verteld door de vrouw zelf (persoonsvorm eerste persoon enkelvoud), in de andere narratief werd er door een ander persoon over de ervaringen van de vrouw en de voor haar positieve effecten op haar leven gesproken (derde persoon enkelvoud) (zie bijlage). De controleconditie kreeg geen narratief te lezen, maar kreeg een informatieve tekst zonder persoonlijke ervaring te lezen over de voordelen van de NNGB (Bijlage 1). De inhoud en lay-out van de teksten is constant gehouden. De narratieven en de informatieve tekst werden getoond aan de hand van screenshots. Door gebruik te maken van screenshots kwam het overeen met hoe de proefpersonen in het dagelijks leven een tekst op een website lezen. De screenshots die de proefpersonen te zien kregen waren afkomstig van de website www.smconline.nl (Sport Medisch Centrum Online). De bron, Sport Medisch Centrum Online, is gerelateerd aan het onderwerp van het onderzoek. Dit zorgde ervoor dat de informatie geloofwaardiger overkwam op de proefpersonen (Whaten & Burkell, 2002).

Proefpersonen en procedure

De proefpersonen van dit onderzoek waren België van 55 jaar of ouder. Er is voor 55-plussers gekozen omdat het NISB een NNGB heeft opgesteld voor ouderen vanaf 55 jaar (NISB, 2014a). Enkel de leeftijd was een inclusiecriterium, verder waren er geen speciale kenmerken die proefpersonen in- of uitsloten.

Wegens de beperkte tijd die er was om data te verzamelen, is er gebruikgemaakt vaneen gelegenheidssteekproef: alleen kennissen, vrienden en familieleden van de onderzoekers, die voldeden aan de inclusiecriteria, werden benaderd. Het voordeel van een gelegenheidssteekproef is dat er in korte tijd gemakkelijk veel proefpersonen benaderd kunnen worden. 

De proefpersonen zijn online en offline uitgenodigd om deel te nemen aan een experiment. De onderzoekers hebben vrienden, kennissen en familieleden van 55 jaar of ouder uitgenodigd via Facebook. In Bijlage 2 is de uitnodiging te zien die via Facebook is verstuurd. Tevens zijn er e-mails verstuurd (Bijlage 3) en zijn proefpersonen offline benaderd. In zowel de offline als de online uitnodigingen werden de proefpersonen doorverwezen naar de website www.smconline.nl, waar ze de online vragenlijst, die opgemaakt was in Qualtrics, in konden vullen. De vragenlijst was dus geïntegreerd in deze website. De reden hiervoor is dat de link naar Qualtrics veel tekens bevatte die offline moeilijk te spellen en te onthouden waren. Op de homepage van www.smconline.nl werd verteld onder welke knop de vragenlijst te vinden was.

Voorafgaand aan het onderzoek zijn alle proefpersonen ingelicht over het doel van het onderzoek, echter wel met een coverstory. De coverstory bevatte niet het echte doel van het onderzoek, maar lichtte toe dat het onderzoek zich enkel richtte op het beweeggedrag van 55-plussers. Er is gebruikgemaakt van een coverstory om psychologisch realisme van de onderzoekssituatie tot stand te brengen (Aronson, Wilson, & Akert, 2010). Hiermee wordt bedoeld dat psychologische processen die geactiveerd worden door het experiment zoveel mogelijk lijken op psychologische processen in het dagelijks leven. Dit maakt generalisatie naar vergelijkbare situaties beter mogelijk. Na het informeren werd er toestemming gevraagd aan de proefpersonen. Voordat de proefpersonen konden beginnen met het invullen van de vragenlijst, moesten zij eerst informed consent geven.Na het invullen van de vragenlijst zijn de proefpersonen gedebrieft (Bijlage 5). Met de debriefing werd de proefpersonen verteld dat het voornaamste doel van het onderzoek was omhet effect van narratieve boodschappen (verhalen) in online gezondheidscommunicatie te achterhalen. Er is daarbij verteld dat het een onderzoek was naar de effecten van een narratieve boodschap op de intentie om meer te gaan bewegen.

Pre-test

Voordat het onderzoek van start ging is het onderzoeksinstrument gepretest door negen experts en acht vertegenwoordigers van de doelgroep. Op basis van deze feedback is er een optie opgenomen dat de proefpersonen de vorige vragen terug konden zien. Tevens werden de vragen voor de manipulatie (achtergrondgegevens) door de doelgroep als langdradig ervaren, vergeleken met de vragen na de manipulatie (manipulatiecheck, transportatie, zelfeffectiviteit en intentie). De onderzoekers hebben overlegd en kritisch gekeken welke achtergrondvragen voor de manipulatie het minst relevant waren voor het onderzoek. Vragen als: burgerlijke staat, werksituatie en vragen over roken, voedingspatroon en alcoholinname, zijn verwijderd. Daarnaast vond men dat de vragen over chronische ziekten niet werden ingeleid. Op basis hiervan werd de volgorde van de vragenlijst aangepast.De vragen over chronische ziekten werden bij de vraag over lichamelijke klachten geplaatst, in plaats van na de vragen over sportgedrag.Ook werd de zevenpuntschaal door de vertegenwoordigers van de doelgroep bij vragen over sociale contacten en de mogelijkheid om nieuwe mensen te ontmoeten, als onduidelijk ervaren. Vandaar dat deze vragen zijn veranderd in een ordinale variabele, met drie antwoordopties (veel/niet veel-niet weinig/weinig).

Onderzoeksinstrument

Nadat de proefpersonen toestemming hadden gegeven, begon de vragenlijst met een aantal vragen met betrekking tot de achtergrondgegevens van de proefpersonen (Bijlage 5). Na de achtergrondgegevens volgde de manipulatie waarna de manipulatiecheck volgde met vervolgens vragen over transportatie, zelfeffectiviteit en intentie.

Achtergrondvariabelen. De volgende achtergrondkenmerken van ontvangers werden

gemeten: geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, internetgebruik, gezondheid, beweeg- en sportgedrag. Opleidingsniveau werd gemeten met de vraag naar hoogst genoten opleidingsniveau, gemeten met vier antwoordopties (lager onderwijs, middelbaar onderwijs, mbo, Hogeschool/WO). Internetgebruik werd gemeten met de vraag of men wel eens gebruikmaakt van internet, gemeten met twee antwoordopties (ja/nee). De proefpersonen die gebruikmaakten van internet konden aangeven wat het gemiddelde aantal uren internetgebruik per dag was. Gezondheid werd gemeten door te vragen naar het hebben van één of meer chronische ziekten, met daarbij een vraag of de chronische ziekte(n) het beweeg- of sportgedrag beperkte, gemeten met een zevenpuntschaal (1 = dit beperkt mij daarin helemaal niet, 7 = het beperkt mij daarin volledig). Beweeggedrag werd gemeten met de vraag naar het gemiddeld aantal uren matig intensief bewegen (buiten het sporten om) per week. Sportgedrag werd gemeten met de vraag of men wel eens sport, gemeten met twee antwoordopties (ja/nee) met daarbij de vraag hoe vaak men sport, gemeten met vijf antwoordopties (1 = minder dan 3 keer per maand, 5 = meer dan zeven keer per week).

Manipulatiecheck. Om te testen of de manipulatie vande narratieven geslaagd was, werd een manipulatiecheck opgenomen in de vragenlijst. Proefpersonen konden aangeven of het stuk tekst dat zij net gelezen hadden een persoonlijke ervaring bevatte of een informatieve tekst, zonder persoonlijke ervaring.

Transportatie. Transportatie werd gemeten aan de hand van de transportatieschaal (Green & Brock, 2000). Deze schaal bestond oorspronkelijk uit elf items, maar vier items die niet van toepassing waren op dit onderzoek werden buiten beschouwing gelaten. Zo werd er bijvoorbeeld voor gekozen om wel de items mee te nemen die betrekking hadden op eventuele afleiding tijdens het lezen, zoals “Terwijl ik het tekstfragment las was ik afgeleid door gebeurtenissen om mij heen” en “Terwijl ik het tekstfragment las dwaalden mijn gedachten af”. Ook werden items meegenomen die betrekking hadden op de betrokkenheid van de proefpersonen bij het narratief tijdens het lezen, zoals “Ik was mentaal betrokken bij het tekstfragment terwijl ik het las”. Voorbeelden van items die uit de oorspronkelijke schaal werden weggelaten zijn; “Ik wilde weten hoe het verhaal afliep”, omdat het narratief in de manipulatie een duidelijk begin, middenstuk en einde had, en “Na afloop van het verhaal vond ik het makkelijk om de gebeurtenissen uit het verhaal uit mijn hoofd te zetten”, omdat het narratief in de manipulatie in principe geen schokkende of emotioneel belastende informatie bevat werd dit item ook buiten beschouwing gelaten.De transportatieschaal in dit onderzoek bevatte zeven items, gemeten op een zevenpuntsschaal (1 = in het geheel niet, 7 = zeker wel).

Zelfeffectiviteit. Zelfeffectiviteit werd gemeten aan de hand van twee items, zoals ‘Ik ben er zeker van dat ik minimaal 5 keer per week een half uur per dag matig intensief kan bewegen’, gemeten op een zevenpuntsschaal (1= helemaal niet waar, 7 = helemaal waar).

Intentie. De intentie werd gemeten aan de hand van de vraag ‘Ik ben van plan om vanaf nu minimaal 5 keer per week een half uur per dag matig intensief te gaan bewegen’, gemeten op een zevenpuntsschaal (1 = helemaal niet mee eens, 7 = helemaal mee eens).

Analyseplan

Beschrijvende statistiek. Voor de categorische variabelen: geslacht, opleidingsniveau, gezondheid en sportgedrag, is de steekproef beschreven met frequencies. Hierbij zijn percentage (%) en aantal proefpersonen (N) gerapporteerd. Voor de continue variabelen: leeftijd, internetgebruik, gezondheid en beweeggedrag, is de steekproef beschreven met descriptives. Hierbij zijn gemiddelde (M), standaarddeviatie (SD) en eventueel de range (minimum en maximum) gerapporteerd. Ook zijn met descriptives de extreme waarden geïnventariseerd.

Betrouwbaarheidsanalyse. Voor de theoretische concepten transportatie en zelfeffectiviteit is er een factoranalyse en een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd om te kijken of alle items samen wel een betrouwbare schaal vormden.

Hypothese toetsen. Hypothese H1a ‘online gezondheidsboodschappen met narratieven leiden tot meer transportatie dan online gezondheidsboodschappen zonder narratieven’ is getoetst met een onafhankelijke t-toets voor het verschil tussen twee gemiddelden. De hypothesen H1b ‘transportatie heeft een positief effect op intentie’, H2a ‘transportatie heeft een positief effect op zelfeffectiviteit’ en H2b ‘zelfeffectiviteit heeft een positief effect op intentie’ zijn getoetst met een enkelvoudige regressieanalyse. De hypothesen H1c ‘het effect van narratieven in online gezondheidsboodschappen op intentie wordt gemedieerd door transportatie’ en H2c ‘het effect van transportatie op intentie wordt partieel gemedieerd door zelfeffectiviteit’ zijn getoetst door middel van een mediatieanalyse.

Wil jij hulp bij het schrijven van het hoofdstuk onderzoeksmethoden? Onze professionele Thesisbegeleiders stellen graag samen met jou de onderzoeksmethoden op!

Lees verder

Betrouwbaarheid en validiteit

Alles over

3. Onderzoeksmethoden Thesis